Marianne Bulletin 158 – september 2008
Artikelen:
Bij de voorpagina – Machiel van der Velden
Luchtpostbrief van Bangui (in Equatoriaal Afrika) naar Bern (16 januari 1940) Vervoerd per Regie Air Afrique, via o.a. Fort Lamy en Gao naar Algiers. Vandaar naar Marseille en aldaar gecensureerd. De Tweede Wereldoorlog is al begonnen, maar de luchtverbindingen van Frankrijk met de koloniën zijn nog intact. De “W” in WK 423 in het dubbel gepunte stempel werd in Marseille gebruikt voor post uit het buitenland.
De brief is ongefrankeerd verzonden aan de belastingontvanger in Metz. Zou de schrijver boos zijn op de belastingdienst en daarom expres geen postzegel geplakt hebben? Boos of niet, de postbode plakt de benodigde portzegels. Maar de belastingdienst laat niet met zich spotten en daarom wordt op de achterzijde geschreven: “De port moet betaald worden door mevrouw Carla Janouskowe (of zo iets)”. Maar hoe weet men dat? Die naam moet ergens in de brief staan. De postbode mag de brief natuurlijk niet openen en de belastingcontroleur krijgt de brief pas, wanneer de porto betaald is. En zo iets doet een goede belastingambtenaar nooit! Toch een klein raadseltje? (De brief is ter beschikking gesteld door Johan Florijn.)
AOF (4) De kolonie Cote d’Ivoire – Otto Verkoren
De Fransen begonnen de koloniale verovering van West-Afrika vanuit verspreide nederzettingen aan de kust. Uiteindelijk zou daarbij Afrique Occidentale Française (AOF) ontstaan, een uitgestrekt gebied met acht koloniën, tussen de zuidrand van de Sahara en de Golf van Guinée (de Franse bezittingen werden overigens nogal eens “onderbroken” door Britse kolonies). De kolonie Côte d’Ivoire (Ivoorkust), ooit begonnen als een smalle strook aan de Golf van Guinée, zou na verloop van tijd een geweldige uitbreiding ondergaan in de richting van de uitgestrekte savanne- en Sahelgebieden. De kolonie zou spoedig ook een belangrijke rol vervullen in de Frans-koloniale economie, o.a. als producent van palmolie, cacao en katoen. In deze aflevering van de serie over de postgeschiedenis van AOF wordt het zoeklicht op Côte d’Ivoire gericht.
Côte d’Or
De Noordwest-Europese koloniserende mogendheden hadden al vroeg belangstelling voor het kustgebied van de Golf van Guinée. Het bleken kusten waar “veel te halen was” getuige oude benamingen zoals “Slavenkust”, “Goudkust” en “Ivoorkust”. Britten, Fransen, Duitsers (d.w.z. Brandenburgers), Nederlanders en Denen stichtten hier al in de zeventiende eeuw gefortificeerde handelsposten (in het Nederlands vaak aangeduid als “fort-factorijen” , in het frans “comptoirs”). Vaak speelden deze forten speelden een rol als pleisterplaats voor ‘de eigen’ schepen, die op de heen- of terugweg naar Azië waren, bijv. door ze te bevoorraden met verse groenten en drinkwater. Veel fort-factorijen vormden overigens ook belangrijke schakels in de slavenhandel tussen tropisch Afrika en Noord- /Latijns-Amerika!
In het midden van de zeventiende eeuw “landden” de Fransen in het kustgebied van het huidige Ivoorkust, waar een fort werd gebouwd bij Assinié, dichtbij “de grens” met de Britse kolonie Gold Coast. Na korte tijd werden de Franse troepen teruggetrokken en werd de handel overgelaten aan het particulier initiatief, waarbij zich een stevige rivaliteit ontwikkelde tussen handelaren uit Marseille en Bordeaux. De toenemende spanning tussen beide groepen Franse handelaren, bracht de Franse regering opnieuw in beweging. De expeditie van Bouet-Willaumez leidde in de periode 1842-1843 tot enkele handelsverdragen met inheemse hoofden in het kustgebied, waarbij de comptoir Assinié nieuw leven werd ingeblazen én een nieuwe werd gesticht bij Grand Bassam. In 1871 trokken de regeringstroepen zich opnieuw terug en werd de handel weer overgelaten aan private partijen. Maar in 1887 ondernam de Franse overheid een derde poging, ditmaal vooral ingegeven door de wens om een tegenwicht te vormen tegen de alsmaar groeiende invloed van ‘Erfvijand Engeland’ (die vanuit het belendende ‘Gold Coast’ opereerde).
Het vroege ‘Ivoorkust’ bestond uit een smalle, langgerekte landstrook, die aansloot op de Britse kolonie Gold Coast en die werd aangeduid als de ‘Etablissements de la Côte d’Or’. Assinié, Grand Bassam en (later ook) Jacqueville waren er de belangrijkste nederzettingen. In de periode 1860—1871 werd Assinié postaal vereeuwigd, doordat zegels van de emissie ‘Aigle Impériale’ voorzien werden van een puntstempel met de afkorting ASI. Veel Fransen woonden er overigens niet in de ‘Etablissements de la Côte d’Or’, noch in de comptoirs, noch daarbuiten. Afstempelingen uit die tijd zijn schaars, om nog maar te zwijgen over de vroege, gelopen post, zoals de aanbiedingen van bijv. Behr, Sinais of Feldman af en toe laten zien. Een steuntje in de rug van de Staatsloterij helpt enorm bij de aanschaf.
Het puntstempel ASI |
Oorspronkelijk werden de ‘Etablissements de la Côte d’Or’ bestuurd vanuit Gabon. Dat bracht in de periode 1870-1890 speciale afstempelingen met zich mee, aanvankelijk ‘Côte d’Or – Gabon’ en (wat later) ‘Côte d’Or d’Afrique’. Opnieuw zeer schaars en prijzig! Tegen het einde van de negentiende eeuw kwam het gebied onder het bestuur van Senegal, hét administratieve en economische knooppunt van Frans-West Afrika. De ‘Côte d’Or d’Afrique’ afstempelingen bleven echter nog enige tijd gehandhaafd. De Dallay catalogus (deel ‘Timbres de l’ex-empire français d’Afrique’) vermeldt, dat er maar één zegel bekend is met het stempel Assinié –Sénégal(!)
Omdat de naam Côte d’Or verwarring opleverde met het Britse ‘Gold Coast’, werd de benaming in 1893 veranderd in ‘Côte d’Ivoire’. Uit dat jaar zijn afstempelingen bekend zoals ‘Grand Bassam – Côte d’Ivoire’, meestal op de ‘Alphée Dubois’. In 1893 verscheen de naam van de kolonie voor het eerst, via zegels van de “Groupe Allégorique”, met de legenda ‘Côte d’Ivoire’ (in rood of blauw). En inmiddels had de groei van het aantal Fransen er tevens toe geleid, dat het postverkeer (met Europa) behoorlijk was toegenomen. Omstreeks de eeuwwisseling wordt de gelopen post (overigens óók in de vorm van Entiers Posteaux) dan ook heel wat betaalbaarder.
Van kust naar binnenland Landkaarten uit het koloniale blad l’Afrique Française laten zien, dat het oorspronkelijke grondgebied van de ‘Etablissements de la Côte d’Or’ lag ingeklemd tussen de zee en de heuvels in het achterland, gevlochten tussen enkele kust-lagunes. Na verloop van tijd zou het aandachtsgebied van de Fransen zich naar het westen verplaatsen naar de Lagune d’Ebrié. Daar bevonden zich o.a. Grand Bassam, Jacqueville, Toupa en Dabou en daar zouden zich (later) ook Bingerville en Abidjan ontwikkelen, waarbij Assinié langzaam maar zeker sterk aan betekenis inboette. Overigens, de Lagune d’Ebrié zou vanaf 1913 op heel wat emissies van koloniaal Ivoorkust figureren, voor het laatst op de bekende Pétain-zegels uit de jaren veertig.
De bewoning van het tropische, vochtig-warme kustgebied werd geweldig gehinderd door malaria, een ziekte die een hoge tol eiste, óók onder de Fransen. De latere koloniale Hoofdstad Abidjan werd dan ook op hoger gelegen grond gebouwd, a.h.w. wég van het malaria-gebied. Het administratieve centrum van de kolonie, de ‘hoofdstad’, werd dan ook herhaaldelijk verplaatst. Uiteindelijk zou het wat hoger gelegen Abidjan tot hoofdstad worden en in hoog tempo uitgroeien tot het politieke en economische centrum van de kolonie. De groei van Abidjan kreeg een verdere impuls toen begonnen werd met de bouw van de spoorlijn naar het noorden, waarmee stad (en haven) een spilfunctie kregen voor de export van de productie van de (Franse) plantages. De toegang tot de haven van Abidjan is, mede door de vele zandbanken, altijd een probleem geweest; pas tegen het einde van de koloniale periode was men in staat om een radicale oplossing te ontwikkelen: het graven van een kanaal, door de zandbanken en de Lagune d’Ebrié. Aan het gereedkomen van dit zo belangrijke Canal de Vridi is, in 1951, een speciale luchtpostzegel gewijd (Yvert, AOF, Aériens, No. 16).
Tegen het einde van de negentiende eeuw ging de Franse occupatie van het kustgebied nog verder naar het westen, in de richting van Liberia, waarbij ‘nieuwe, Franse’ nederzettingen tot stand kwamen, zoals Sassandra, San Pedro en Tabou. Ook trok men, voetje voor voetje de heuvels van het achterland in. Het belangrijkste uitbreidingsgebied van de Fransen was de noordwaartse opmars vanaf de Lagune d’Ebrié via het brede dal van de Comoé-rivier, als het ware langs de grens met Gold Coast. Ook deze rivier is in de koloniale periode postaal vereeuwigd (zie bijv. Yvert, Côte d’Ivoire, 127-132).
Tegen het einde van negentiende eeuw waren er al heel wat “Franse” nederzettingen in de kolonie, evenals een initieel wegennet én zo’n 35 postkantoren (die nog hoofdzakelijk in het kustgebied lagen). Ook had de kolonie een redelijk functionerend postnetwerk, met postlopers die forse afstanden overbrugden. Een enkele keer is op een (Franse) veiling een brief te koop met een aansluitende reeks van dag-tot-dag afstempelingen langs zo’n postroute. In de kustwateren had de kolonie zelfs een postvaartdienst. Langlois en Bourselet (pp. 137) maakten in dit verband al melding van het bestaan van het stempel ‘Cote d’Ivoire Service en Lagune’, waarvan in de Journal of the France & Colonies Philatelic Society (1975, nr. 131) enkele voorbeelden worden getoond. Met het geleidelijk gereedkomen van het tracé van de spoorlijn van Abidjan naar het noorden (in het begin van de twintigste eeuw), werd post ook per trein vervoerd. Langlois en Bourselet hebben laten zien dat daarvan verschillende treinpoststempels zijn gebruikt (“Abidjan à Dimbokro’ bijv.), maar ook een paar stempels van treinstations (zoals AGNEBY, CHEMIN DE FER DE LA COTE D’IVOIRE).
Binger
Het was vooral de Britse dadendrang in West-Afrika, die met zich meebracht dat Parijs en Dakar zich zorgen begonnen te maken over de kolonie Ivoorkust, die immer heel ver weg lag van het Franse kerngebied in West- Afrika. Zou het misschien mogelijk zijn om “Ivoorkust” aan “Soudan” te koppelen, zodat het uit zijn isolement verlost kon worden?
Tussen 1887 en 1889 ging Kapitein Louis-Gustave Binger vanuit Senegal op onderzoek uit, met een klein detachement soldaten. De belevenissen tijdens zijn expeditie heeft Binger vastgelegd in een lijvig boekwerk van zo’n 1.000 bladzijden, getiteld “Du Niger au Golfe du Guinée, par le pays de Kong et la Mossi” (Parijs, Hachette, 1994). Ten dele is het een groots en meeslepend avonturenverhaal; tegelijkertijd bevat het werk óók een schat aan informatie over bijv. de terreingesteldheid, routes, landschappen, volkeren, nederzettingen, leefgewoonten etc.
Vanuit een politiek perspectief bezien, was de grootste verdienste van Binger en zijn mannen echter dat Ivoorkust bereikbaar bleek vanuit Senegal/Soudan en dat het daadwerkelijk aan Senegal en Soudan kon worden gekoppeld. Als beloning (?) werd Binger benoemd tot Gouverneur- Generaal van de kolonie. Vlakbij de Lagune d’Ebrié, stichtte hij Bingerville, dat enkele jaren als hoofdstad van de kolonie zou fungeren.
Daarmee is ook verklaard waarom een nieuw en piepklein plaatsje enige tijd een forse poststroom naar Frankrijk heeft gegenereerd. De opkomst van Abidjan zou er echter voor zorgen, dat de postale betekenis van Bingerville ook weer snel inzakte; “Bingerville-stempels” op post uit koloniaal Ivoorkust tussen 1930-1960 heb ik zelfs nog nooit gezien! Louis-Gustave Binger is begraven in Parijs, op het kerkhof van Montparnasse en goeddeels uit de geschiedenis verdwenen. Overigens heeft koloniaal Ivoorkust ter ere van Binger een herdenkingszegel uitgegeven (Yvert, Cóte d’Ivoire, 139).
De verdere administratieve uitbreiding van Ivoorkust De opdeling van Soudan Français in 1899 (de Dislocation du Soudan) bracht een forse ruimtelijke uitbreiding van Ivoorkust met zich mee. Zo werd het noordoostelijke militaire district Kong afgekoppeld van de regio Bobo-Dioulasso –in het latere Haute Volta- en toegewezen aan Ivoorkust. In het noordwesten werd de regio rondom Odienne en Ferkessedougou vanuit Soudan overgedragen aan Ivoorkust, dat daardoor in oppervlakte welhaast verdubbelde.
Aan het begin van de twintigste eeuw bestond Ivoorkust uit een brede, Oost-West verlopende kuststrook aan de Golf van Guinée én uit een stevige, Zuid-Noord verlopende “poot” langs de grens met Gold Coast. Daarmee had de kolonie als het ware de vorm van een spiegel-verkeerde ‘L’. Door de overdracht van grondgebied vanuit Soudan kreeg het Franse territorium in Ivoorkust de vorm van een op zijn kant liggende ‘U’, met de opening naar Liberia/Guinée Français. De verovering van het centraal-westelijke deel van het land (dat zich a.h.w. middenin de “U” bevond) heeft de Fransen veel moeite gekost. En na de uiteindelijke val van het Rijk van Samory, waren er forse militaire inspanningen nodig om het taaie verzet van o.a. de Agni en de Baoulé te breken. Het tijdschrift l’Afrique Française laat in haar jaargang 1914 (!) een kaart zien van het moeizame veroveringsproces, niet alleen van de veldtochten in het centraal- westelijke gedeelte van het land, maar ook veroverde gebieden die, qua trouw aan het koloniale gezag, als “douteux” worden omschreven! Het is ongetwijfeld deze moeizame verovering geweest, die ertoe geleid heeft dat de verreweg de meeste Franse-koloniale postkantoren in de centraal-westelijke regio pas `zijn gesticht ná 1920.
Luchtpostbrief vanuit Korhogo naar Parijs, 02-05-1953. Poststempel toont nog de oorspronkelijke lokale benaming Korhoko. Noord-Ivoorkust was al in de koloniale tijd een belangrijk productiegebied van katoen en rijst. De afzender is een bedrijf, dat zich bezighoudt met het ontpitten/zuiveren van katoen (usine d’égrénage coton) en met het pellen van rijst (rizerie)
Toen het West-Afrikaanse koloniale gezag besloot om de kolonie Haute Volta administratief op te splitsen (1933) werd het territorium van Ivoorkust verder uitgebreid met plm. de helft van de kleine Sahel-kolonie. Daarbij ging het vooral om het relatief dichtbevolkte kerngebied van Haute Volta, waarmee Ivoorkust, ten behoeve van haar plantage-economie, gemakkelijker toegang kreeg tot het arbeidsreservoir van Haute Volta. Het doortrekken van de spoorlijn naar Bobo-Dioulasso zou daarbij, op vervoerstechnisch gebied ook een geweldige ondersteuning worden. De tijdelijke “opheffing” van Haute Volta leidde er uiteraard óók toe, dat heel wat plaatsen van de kolonie “Haute Volta” opeens in het postverkeer verschenen met afstempelingen van Côte d’Ivoire. Voor dergelijke afstempelingen (van bijv. Ouagadougou, Bobo Dioulasso, Koudougou, Banfora of Tenkodogo) houd ik mij ten zeerste aanbevolen. Zij zijn weliswaar niet écht schaars (want er woonden heel wat Fransen in Haute Volta), maar het lijkt erop dat ze maar weinig circuleren.
In 1944 ging Ivoorkust op in AOF, ook in postale zin. Tussen 1944 en 1960 maken de posterijen in “Ivoorkust” gebruik van AOF-zegels, waarbij alleen de afstempeling de herkomst verraadt.
Op zichzelf zijn die er genoeg, hoewel ik de afstempelingen uit die tijd nog lang niet compleet heb (opnieuw, vooral omdat in sommige kleinere plaatsen nauwelijks Fransen woonden). In 1960 werd Ivoorkust onafhankelijk als de République de la Côte d’Ivoire (RCI). En spoedig zou het land meedoen aan het bekende “groot-geld-verdien-spel”. Maar ik heb nu eenmaal een streep getrokken bij de onafhankelijkheid!
In Timbres Magazine van juli 2008 staat deze unieke brief afgebeeld. Het is de eerste bekende brief uit Assinié. In verband met de auteursrechten staat de brief niet op onze voorpagina. Bij verkoop zou zo’n brief een halve ton opbrengen.
Terug naar boven
Uit de tijdschriften – Machiel van der Velden, Otto Verkoren
Het is voor een redacteur natuurlijk plezierig, dat hij de zomermaanden rustig aan kan doen, maar het betekent wel, dat er een grote stapel tijdschriften wacht op een bespreking. Vanwege deze overvloed zal ik uit elk tijdschrift maar één artikel aanstippen.
Timbres magazine, april Een interessant artikel over de stempels “les gros chiffres”. Er wordt gewaarschuwd, dat het een vrijwel onmogelijke zaak is om alle nummers bij elkaar te krijgen. Het is al moeilijk om één departement of bijvoorbeeld de nummers van Algerije compleet te maken. Extra uitdaging vormen de nummers van Elzas-Lotharingen die na de oorlog van 1870/71 aan nieuwe plaatsen werden toegewezen. Kijkt u uw stockboeken eens na op de nummers 5081, 5097 of 5155. Indien die er tussen zitten, dan bent u vele duizenden euro’s rijker.
(Het nummer 5081 moet trouwens van voor oktober 1865 zijn, anders levert dit nummer slechts 800 euro op.) U ziet: het is een soort Staatsloterij, maar dan met postzegels.
Timbres magazine, mei Hierin o.a. een vrij lang artikel over de « préoblitérés”. Wie echter denkt door dit artikel zijn kennis over de voorafstempelingen te kunnen opfrissen, komt wat bedrogen uit. Wat oppervlakkige opmerkingen over uitgavedata, tarieven, maar vooral allerlei gegevens over Pierre Poulain, de ontwerper van de eerste “aparte” préoblitéré.
Timbres magazine, juni In dit nummer een uitgebreid verhaal over de Marianne à la Nef, een zegel die door velen als een van de lelijkste Franse uitgaven wordt gezien. In 1958 verkeerde Frankrijk in een diepe crisis, ja bijna op de rand van een burgeroorlog. Het is De Gaulle die als het nieuwe staatshoofd zorgt voor een nieuwe grondwet, die de president grotere macht geeft. Waarschijnlijk heeft hij zich persoonlijk bemoeid met deze postzegel, boordevol symboliek. Marianne bevindt zich op het schip van staat, varend over een rustige zee met op de achtergrond een opkomende zon en kijkt weer met vertrouwen de toekomst tegemoet. Het is bekend, dat de ontwerper Regagnon liever had gezien, dat een van zijn andere schetsen gekozen was.
Timbres magazine, juli/augustus Het lag voor de hand, dat er nog een vervolg zou komen op de Marianne à la Nef.. In dit tweede artikel wordt aandacht besteed aan de opdruk “Frejus”. In 1959 brak een stuwdam waardoor het plaatsje Frejus grotendeels verwoest werd, een ramp waarbij meer dan 400 slachtoffers vielen. In hetzelfde nummer een inleiding op Côte d’Ivoire, dat toevalligerwijze door Otto Verkoren in deze uitgave van Marianne eveneens behandeld wordt. Die inleiding leverde een paar prachtige afbeeldingen van brieven die anders onvindbaar waren geweest.
COL.FRA is het blad van de Franse studiegroep die zich bezighoudt met de filatelie van de vroegere Franse koloniën en de hedendaagse Départements d’Outre Mer. Het blad, dat vier maal per jaar in kleur verschijnt, bestrijkt een zeer breed terrein, waarbij uitvoerig aandacht wordt geschonken aan postgeschiedenis, emissies, plaatfouten, afstempelingen, druktoevalligheden etc. In elk nummer staan naast enkele grotere (artikelen, steeds een aantal vaste rubrieken. Daaronder zijn een aardige Vraag/Antwoord Rubriek (waarin studiegroep-leden elkaar de weg wijzen ) en een vaak fraai geïllustreerde “Veiling-Rubriek”, die inzicht verschaft in het aanbod en de prijsontwikkeling van relevante koloniale stukken bij de grote Franse veilinghuizen. COL.FRA heeft ook een aardige lezersrubriek, waarin aan de hand van meegeleverde voorbeelden wordt ingegaan op “tekortkomingen” van eerder verschenen artikelen.
COL.FRA 123 (1ste kwartaal 2008) bevat, naast bovengenoemde rubrieken, o.a.. een bijzonder lezenswaardig artikel over (de begintijd van) de posterijen in de Franse kolonie Laos. Het stuk is goeddeels gebaseerd op een zgn. inspectierapport uit het begin van de twintigste eeuw, waarin de bestaande situatie wordt doorgelicht.
Tussen allerlei kleine feiten door, biedt het stuk een aardig overzicht van de uitbreiding van het postnetwerk, en de efficiency van de postbestellingen. Het artikel bevat ook enkele zeer tot de verbeelding sprekende passages over de rivierpost op de Mekong met de “pirogues postales”, waarbij “traditionele” kano’s werden ingezet om langs de rivier (en over talloze stroomversnellingen) te bezorgen. Een nieuw verzamelgebied, dat zich misschien wel laat vergelijken met de “Service en Lagune” in Ivoorkust en de postkano’s van Frans Equatoriaal Afrika?
L’ Echo de la timbrologie, april en mei Als onderdeel van psychologische oorlogsvoering zijn er vanaf 1870 in elke oorlog talloze folders uitgeworpen boven vijandelijk of bezet gebied. De Echo besteedt twee nummers aan deze interessante materie. Volgens de FIP– regels is dit onderwerp een geaccepteerd onderdeel van de luchtpostfilatelie.
Het juninummer van dit blad vertelt over de Parijse revolutie van 1848. Het artikel is geïllustreerd met prachtige documenten en brieven uit het Postmuseum. Het lag voor de hand, dat een van de bladen aandacht zou besteden aan de Olympische spelen. In het julinummer van de Echo wordt het een en ander verteld over de spelen van 1896 en 1906.
In Feuilles marcophiles nr.332 worden ondermeer de treinstempels getoond en besproken van de voormalige Franse koloniën. Nr.333 gaat o.a. over de postale relaties tussen Tirol en Frankrijk aan het begin van de 19e eeuw.
In la Philatélie Française (juli/augustus 2008), het mededelingenblad van de franse bond, worden alle « Mariannes » met een kort verhaaltje op een rijtje gezet. Een leuk overzicht.
Tenslotte: In “ons” Filatelie staat een boekbespreking door Henk van der Vlist over het boek Fakes and Forgeries of the 20th century door R.G. Gethin. Ik volsta met één zin uit die bespreking: “ Ik kan iedere Frankrijkverzamelaar dit boek aanbevelen. Voor het overige verwijs ik naar die bespreking. Filatelie, 2008 07/08, pagina 511. Indien u zelf niet geabonneerd bent op Filatelie, vraag het dan uw postzegelminnende buurman.
Uit de oude doos – Machiel van der Velden
Voor me ligt een jaargang van L’Echo de la Timbrologie van 1893. Daarachter zie ik de Atlantische Oceaan, ergens aan de kust van Bretagne. In die Echo vind ik een artikel van een zekere meneer Victor Flandrin, die zich afvraagt hoe de filatelistische wereld er honderd jaar later uit zal zien, dus in het jaar 1993. Hoewel de schrijver in het genre science fiction zeker geen boterham zou kunnen verdienen, heeft hij toch een aantal interessante overwegingen.
In de eerste plaats vraagt hij zich af hoe je in 1993 nog alle nieuwe uitgaven bij elkaar zou moeten krijgen. Niet alleen het geld, maar ook de ruimte zou de meeste verzamelaars ontbreken. U moet dan niet vergeten, dat vrijwel alle verzamelaars in die tijd nog de hele wereld verzamelden. De genoemde jaargang is dan ook voor het grootste deel gevuld met advertenties waarin werkelijk van alles wordt aangeboden: oude Duitse staten, Italiaanse staten, Indiase vorstendommen en ga zo maar door en voor prijzen om van te watertanden. Waarom hebben onze grootouders niet wat meer daarin geïnvesteerd? Meneer Flandrin rekent uit, dat met de uitgavesnelheid van 1893 er in 1993 zeker zo’n 124.000 zegels zullen bestaan. Hij zit er een veelvoud naast.
Hij gelooft trouwens niet, dat het erg moeilijk zal zijn om aan zegels te komen, omdat er in 1993 in elke plaats van tenminste 40.000 inwoners wel een postzegelvereniging zal bestaan, waar je zegels kunt verkopen of ruilen. En die zegels komen dan van de loopjongens van de grote kantoren, van dames die zich inzetten voor goede doelen en van de postbodes, die de zegels van hun klanten vragen. Ja, ja. Met de groei van de verenigingen heeft de schrijver gedeeltelijk gelijk gekregen. Nog in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw groeide het aantal verenigingen snel. In 1954 toen mijn vader met enkele anderen de afdeling Woerden van Philatelica oprichtten, stonden er in het bondsblad zeker tien andere clubs, die tegelijk waren opgericht. Helaas gaat het de laatste twintig jaar overal bergafwaarts met het ledental. De schrijver oppert verder de mogelijkheid, dat er in de toekomst nog slechts één universele zegel zal zijn, uitgegeven door de Wereldpostunie, een mogelijkheid, die in die tijd wel eens serieus in overweging is genomen. Indien men echter bedenkt, dat juist in 1892 alle Franse koloniën eigen zegels kregen, omdat de valutaverschillen tussen de koloniën dit noodzakelijk maakten, dan begrijpt men, dat een “wereldzegel” een onmogelijke zaak is. (Alle Amerikanen zouden nu hun zegels in Europa proberen te verkopen.)
Tot slot meent de schrijver, dat de trage handel van 1893 in de toekomst sneller zal gaan. Hij noemt een soort wereldbeurs en die is door het internet inderdaad ontstaan.
Ook meent hij, dat het versturen van de in het buitenland bestelde postzegels zeker sneller zal gaan door het gebruik van een soort elektrisch aangedreven luchttoestellen. Bedenk wel, dat in 1893 de gebroeders Wright hun eerste meters door het luchtruim nog moesten afleggen. De op die manier vervoerde brieven zullen dan in plaats van “voie de mer” de aanduiding “voie des airs” krijgen. Het werd “poste aerienne”, maar verder had hij aardig gelijk.
Wie durft eens een artikeltje te schrijven over de filatelie van het jaar 2100?
Oude tijdschriften geven natuurlijk niet altijd de meest volledige informatie. Zo vond ik bijvoorbeeld, dat bij de postwaardestukken, die in de buitenlandse kantoren werden gebruikt twee typen bestaan met de opdruk “Taxe reduite A0 f. 10”. Dat leek me aardig om te vermelden. Controle in de ACEP, de bijbel voor de postwaardestukken, leerde mij echter, dat er inmiddels zes typen worden onderscheiden. Conclusie: controleer uw informatie en ga eens naar de Bondsbibliotheek.
In de Echo van 1913 staan de notulen van allerlei verenigingen, zelfs met vermelding van de namen van de aanwezige leden. Het valt mij op, dat er slechts acht, tien of hooguit twaalf mensen zo’n bijeenkomst bezoeken. We praten dan niet over kleine plaatsen, maar over steden als Parijs of Bordeaux. Bordeaux houdt trouwens op 1 februari zijn jaarlijkse banket, waarvan het 7-gangen menu volledig wordt beschreven. Ik zal het u besparen, maar voor de kenners onder u wil wel vermelden, dat de volgende wijnen geserveerd werden: Langoiran 1904, Clos du Languit 1906, Chateau Duhart Milon 1890, Chateau des Arrieux 1887 en Champagne Ch. Mouton Rotschild 1899. Bij de koffie was er nog keuze uit diverse likeuren.
Ik betwijfel of er veel over postzegels gepraat is. Misschien moeten wij ons in het bestuur beraden of zo’n jaarlijks banket navolging verdient.
Terug naar boven
Madagascar – Machiel van der Velden
Het is al meer dan een jaar geleden, dat ik op de jubileumbijeenkomst een verhaal hield over de talloze manieren waarop je postzegels kunt verzamelen. Het verhaal werd toen geïllustreerd met voorbeelden van Madagascar, maar het had net zo goed een ander verzamelgebied kunnen zijn. Ik koos echter voor Madagascar en beloofde toen, dat ik deze stof verder in de Marianne zou uitwerken.
Sprekend over Madagascar zullen ook namen als Nossi-Bé, Sainte Marie de Madagascar, Diégo Suarez en Majunga de revue passeren. Zelfs de Comoren en het Zuidpoolgebied waren ooit met dit eiland verbonden.
Waarom het zo ingewikkeld is, hoop ik in wat volgt uit te kunnen leggen uit te kunnen leggen.
Madagascar, een van de grootste eilanden ter wereld, in oppervlakte zelfs groter dan Frankrijk, werd in 1500 door een Europeaan ontdekt, uiteraard door een Portugees, die het Ile de Saint Laurent noemde. Vermoedelijk heeft de Fransman Pierre de Mondragon in 1508 ook Madagascar aangedaan, maar zeker is het niet. Wel is zeker, dat in 1527 bij de expeditie van de gebroeders De Verrazane één van hun schepen op de terugreis van de Molukken op Madagascar is geland.
Verder liep het slecht af met deze expeditie, want er werd schipbreuk geleden en het laatste restje van de uitgeputte bemanning kon slechts met moeite door een Portugees schip worden gered. Maar goed, er waren voor het eerst Fransen op Madagascar geweest. Daarna is het zo’n honderd jaar stil. In 1642 wordt de Compagnie des Indes orientales opgericht, zeg maar de Franse uitgave van “onze” Verenigde Oostindische Compagnie. Om een bunkerplaats op weg naar Indië te hebben, liet men het oog weer op Madagascar vallen. Jacques Pronis vertrok met 80 pioniers en stichtte daar ondermeer Fort-Dauphin, dat een belangrijke aanlegplaats voor de Franse schepen moest worden. Het hele eiland krijgt dan de naam île Dauphin. Een paar jaar gaat het redelijk goed, maar in 1674 wordt het grootste deel van Fort Dauphin door de inheemse bevolking uitgemoord en Madagascar wordt dan voor lange tijd door de Fransen verlaten. Wel wordt het eiland een toevluchtsoord voor Franse en Engelse piraten. Eén van deze zeerovers is zelfs bij name bekend: kapitein Mission. Hij was een kleurrijke figuur, die nadat hij genoeg bij elkaar geroofd had met zijn bemanning ging rentenieren in Diégo-Suarez, de haven in het uiterste noorden van Madagascar. Hij stichtte daar de republiek Libertalia, de eerste anarchistische republiek ter wereld. Zijn medeburgers, de vroegere bemanning, mochten van hem niet vloeken en dat deden ze dan ook niet, maar ze hebben wel geslachtsziekten verspreid onder de plaatselijke bevolking. De hele dag tuinieren was natuurlijk niet alles voor de ruige zeebonken.
Een tweede opvallende figuur was baron Benyowski. Hij was van Hongaars-Poolse afkomst, en streek na een zwervend bestaan neer op Madagascar en dacht het daarmee in bezit te hebben. Hij vertrok naar Frankrijk en bood het gehele eiland aan Lodewijk XV en Lodewijk XVI aan onder voorwaarde dat hij koning van het eiland mocht zijn. Deze koningen gingen niet op het voorstel in en daarom probeerde hij het achtereenvolgens bij Oostenrijk, Engeland en de Verenigde Staten. Terug gekeerd op het eiland vond hij uiteindelijk de dood door de kogels van een Franse expeditie die vanaf île de France (=Mauritius) probeerde de zeerovers wat in bedwang te houden.
Het hoe en waarom van moderne Franse postzegels – Cees van Rantwijk
Les globes de Coronelli
Op de zegel staan “Les Globes de Coronelli”. Vincenzo Maria Coronelli (1650-1718) stichtte in Venetie in 1684 het eerste aardrijkskundige genootschap in Europa. Hij was één van de meest charismatische, maar ook één van de meest omstreden persoonlijkheden van zijn tijd. Hij dankt zijn belangrijke plaats in de geschiedenis van de cartografie voornamelijk aan zijn globes, Hij wordt de grootste globemaker aller tijden genoemd. Een van de originele kenmerken van Coronelli is om de segmenten van zijn globes in kaartvorm, in een atlas gebundeld, te publiceren. Coronelli heeft tussen de 300 en 400 kaarten ontworpen, toch ontbreekt er nog steeds een volledige en gedetailleerde studie over zijn bijdragen op dit ge-bied. Koning Lodewijk XIV was een van zijn opdrachtgevers. Het resultaat, twee globes met een doorsnede van vier meter, ontworpen in de zeventiende eeuw, is onder de naam “Les Globes de Coronelli” terug te vinden in de Biblothèque nationale de France in Parijs.
De zegel is op 11 februari 2008 uitgegeven in het thema “kunst”.
Ontwerp: Sarah Lazarevic. Gravure: Jacky Larrivière. Drukvorm: mixte taille-douce / offset.
Bibliothèques sonores
Op de zegel wordt een boek, een CD en een luisterend oor afgebeeld. Men schat dat er in Frankrijk ongeveer 50.000 blinden zijn en 1.500.000 slechtzienden. L’Association des Donneurs de Voix (ADV), opgericht in 1972 door Charles Wannebroucq, heeft als doelstelling het isolement van deze groepen op te heffen. De ADV verzorgt met behulp van ongeveer 4.600 vrij-willigers op dit moment meer dan 120 geluidsbibliotheken. Het aantal gere-gistreerde ingesproken boeken bedraagt meer dan 270.000 stuks. Voor La Poste betekent het werk van de ADV het transport van ongeveer 350.000 ingesproken boeken per jaar.
De zegel is op 17 maart 2008 uitgegeven als blijk van waardering van l’Association des Donneurs de Voix.
Ontwerp en gravure: Valérie Besser. Drukvorm: héliogravure.
Fète du timbre (2008)
Op de zegels worden de personages Droopy, Wolf en het Meisje van plezier afgebeeld. Frederick Bean Avery (26 februari 1908 – 17 augustus 1980), beter bekend onder zijn bijnaam Tex Avery, is een Amerikaanse maker van tekenfilms. Tex werd geboren in Taylor (Texas), vandaar zijn bijnaam, en is al op jonge leeftijd geïnteresseerd in animatie. Avery’s films kenmerken zich door erotiek, een zeer gewelddadige, doorgedraaide en agressieve humor, met vaak zeer snelle gemoedswisselingen van de hoofdpersonen en een erg hoog tempo van visuele grappen. Bekende personages van zijn hand zijn Droopy (een flegmatieke hond), de arrogante Wolf (de vrouwenversierder) en vele uitdagend getekende vrouwen.
De zegels zijn op 3 maart 2208. uitgegeven in het thema “dag van de postzegel” ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van Tex Avery De zegels zijn tevens uitgegeven in de vorm van een carnet bestaande uit tien zelfklevende zegels (4 maal Droopy, 3 maal Meisje van plezier en 3 maal Wolf) en in de vorm van een mini-bloc met Droopy en het tarief 2,18 €. Dit tarief is bestemd voor verzending van een brief van 100 tot 250 gram in het binnenland.
Ontwerp en gravure: Patte & Besset. Drukvorm: héliogravure.
Portraits de régions: La France à voir (2008)
Op de tien zegels van de elfde emissie vervolgt La Poste haar missie om de typische Franse culinaire en culturele aangelegenheden onder de aandacht te brengen. Vézelay, le Marais Poitevin, le Moulin de Cugarel, la Côte de Grant rose, Honfleur, Sarlat-la-Canéda, la petite France de Strasbourg, Château d’Ussé, le Marais à Paris en La Réunion – Cirque de mafate.
Vézelay: De geschiedenis van Vézelay (Yonne) begint bij een abdij, die in de 9de eeuw door Prins Girart de Rousillon werd gesticht. De oorspronkelijk zeer grote kerk op de vrijstaande heuvel werd in 1819 door de bliksem getroffen.
Het beroemde en door godsdienstoorlogen en de Revolutie geteisterde gebouw raakte in verval. Het is aan Viollet-le-Duc te danken dat het historische monument voor het nageslacht is behouden.
Le Marais Poitevin: Tussen het Pays de Retz en de kalkrotsen van de Aunis ligt een reeks moerassen, van noord naar zuid het Marais Breton- Vendéen, de moerassen van Monts, Olonne en Talmont en tenslotte het grootste en interessantste: het Marais Poitevin (Charente-Maritime). Het moeras is 112.000 ha groot. Het moerassige binnenland wordt van de zee gescheiden door een smalle duinrand met een aantal mooie stranden en veel bos.
Le Moulin de Cugarel: Le Moulin de Cugarel staat in Castelnaudary (Aude). Uit culinair oogpunt is de stad beroemd om haar cassoulet. Het gerecht dankt zijn naam aan de cassole, de aardewerken kom waar het in bereid wordt. De ingrediënten zijn bonen, verschillende soorten worst en eenden- of ganzenvlees. Op de Pech, een heuvel aan de rand van de stad staat een windmolen, de Moulin de Curagel – genoemd naar zijn molenaar – uit de 17de eeuw.
La Côte de Granit rose: Trébeurden (Côtes-d’Armor) is gezegend met enkele prachtige stranden aan weerszijden van Le Castel en een rotsachtig schiereiland met roze granieten rotsen tussen Trébeurden en Perros-Guirec in het Noordelijk deel van Bretagne. Honfleur: Honfleur (Calvados) is gelegen op de linkeroever van de monding van de Seine, tegenover de agglomeratie van Le Havre.
Honfleur is in de meest letterlijke zin van het woord schilderachtig: het karakteristieke stadsbeeld, de nog gedeeltelijk houten woningen en stapelhuizen en het decor rondom het haventje zijn ontelbare malen geschilderd.
Sarlat-la-Canéda: Sarlat-la-Canéda (Dordogne) is een van de opzienbarendste steden van Frankrijk. Deze charmante stad in de Périgord heeft haar oude aanzien bewaard. Zij vormt een waar festival van portalen, torentjes, bogen en passages. De tijd schijnt er lang vóór de Revolutie stil te zijn blij-ven staan. Sarlat is een stad met veel winkels, beroemd om de ganzenlever en de truffels, specialiteiten van de Périgord.
La Petite France de Strasbourg: La Petite France is, tussen de kerk Saint-Thomas en de Ponts Couverts, een van de aantrekkelijkste hoekjes van dit typisch Elzassisch kwartier in Strasbourg (Bas-Rhin). De oude vakwerkhuizen weerspiegelen in het water van het kanaal. De Rue Bains-aux-Plantes is een zeer schilderachtige straat van de voormalige looiers, vissers en molenaars. Château d’Ussé: Het Château d’Ussé (Indre-et-Loire) met zijn steile daken, hoge dakvensters, torentjes en schoorstenen dateert uit 1462 en was oorspronkelijk een in 1004 gebouwde verdedigingsburcht. In de 17de eeuw kreeg het kasteel de uitstraling van een gotisch middeleeuws kasteel. In de decoraties komen de initialen C en L voor. Zij herinneren aan de vroegere bezitters van het kasteel: Charles d’Espinay en zijn echtgenote Lucrèce.
Le Marais à Paris: De Marais (Parijs) is misschien wel de meest fascinerende wijk van Parijs. In de 17de eeuw verbleef hier de Koninklijke familie. Na de Revolutie werd de Marais een volkswijk en werd de architectuur van de wijk verwaarloosd. In de jaren zestig kwam hier verandering in. In 1962 werd de Marais door Charles de Gaulle officieel tot historisch monument verklaard, waarna de wederopbouw begon.
La Réunion – Cirque de mafate: Cirque de mafate (Réunion) is een ontoegankelijke krater en staat garant voor eenzaamheid. Het bewijs wordt ge-vormd door de beperkte bereikbaarheid door de lucht en via voetpaden. Afgesloten van de wereld is Mafate bezaaid met dorpjes waar het leven van de inwoners bepaald wordt door de woeste natuur.
De tien zegels zijn uitsluitend in de vorm van een bloc op 31 maart 2008 uit-gegeven in het thema “erfgoed en tradities van Frankrijk”.
Ontwerp en gravure: Bruno Ghiringhelli. Drukvorm: héliogravure.
Lyon
Op de zegel wordt de loopbrug Saint-Georges van Lyon afgebeeld. Lyon (Rhône) is de derde stad van Frankrijk, ligt aan de samenvloeiing van de Rhône en de Sâone. De stad staat sinds 1998 op de UNESCO-lijst van het werelderfgoed. Op het gebied van wetenschap en cultuur speelt Lyon een belangrijke rol. De stad heeft twee universiteiten en een ultramoderne stadsbibliotheek. Ook speelt de stad een vooraanstaande commerciële rol en is Lyon een waar paradijs voor wie het goede der aarde niet smaadt. De stad heeft een internationale reputatie op het gebied van de gastronomie. Vieux Lyon strekt zich over meer dan een kilometer lengte uit tussen de Sâ-one en de heuvel Fourvière. Het was eens het centrum van de stad. De loopbrug Saint Georges over de Sâone dateert van 21 oktober 1853. Via deze ruim 87 meter lange voetgangersbrug is Vieux Lyon bereikbaar.
In 1996 is de brug volledig gerenoveerd.
De zegel is op 7 april 2008 uitgegeven ter gelegenheid van de Salon de Primtemps 2008.
Ontwerp: Elisabeth Maupin. Gravure: André Lavergne. Drukvorm: offset/ taille-douce.
La Rochelle
Op de zegel wordt de haven van La Rochelle met de Tour Saint-Nicolas en de Tour de la Chaine afgebeeld. La Rochelle (Charente-Maritime) is een Franse havenstad aan de Atlanti-sche Oceaan. La Rochelle is gesticht in de 10de eeuw en werd vanaf de 12de eeuw een belangrijke haven. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vestigde de Duitse Kriegsmarine een onderzeebootbasis in La Rochelle. De stad heeft de gebouwen van weleer goed weten te bewaren en is een van de meest schilderachtige steden aan de Atlantische kust, rijk aan stedenschoon, wat geholpen heeft bij het bevorderen van het toerisme. De stad heeft drie bekende torens. De ingang van de haven wordt geflankeerd door twee machti-ge torens, de Tour Saint-Nicolas en de Tour de Chaîne. De meer naar het westen staande Tour de la Lanterne diende als verdedigings- en als vuurtoren.
De zegel is op 7 april 2008 uitgegeven in het thema “toerisme”.
Ontwerp en gravure: Elsa Catelin. Drukvorm: taille-douce.
Jardins de France – Marseille
Op de zegels worden de parken Borély en Longchamp afgebeeld.
Ging het in 2007 om de tuin “Tête d’Or” van Lyon, dit jaar is Marseille het middelpunt. Marseille biedt 422 hectare aan voor het publiek toegankelijke parken. Elk jaar komen daar ongeveer 17 miljoen bezoekers. De keuze is gevallen op het park Borély en het park Longchamp die beide in 2005 werden onderscheiden door de Minister van Cultuur.
Het park Borély is een uitgestrekt gebied van het openbaar domein aan de rand van Marseille. Het is een van de grootste en mooiste openbare parken van Marseille. In het park is een botanische tuin, een rozentuin en sinds 2004 een Chinese tuin. Er is een grote roeivijver en een klein kasteel in de hoek van het park.
Het park Longchamp ligt achter het paleis Longchamp. Het park dateert van 1850 – 1860 en is ontworpen door Henri Espérandieu. Vier gedeelten van het park zijn toegankelijk voor het publiek: het deel achter het paleis met zijn sprankelende fontein, het deel dat een ondergronds reçervoir bedekt en twee gedeelten van de voormalige zoölogische tuin.
De zegels zijn in de vorm van een bloc op 14 april 2008 uitgegeven in het thema “de mooiste tuinen van Frankrijk”. Het tarief van de zegels is 2,18 €. Dit tarief is bestemd voor verzending van een brief van 100 tot 250 gram in het binnenland.
Ontwerp en gravure: Gilles Bosquet. Drukvorm: héliogravure.
Série nature: les animaux de la préhistoire
Op de zegels worden een viertal overzeese prehistorische dieren afgebeeld: een sabeltandtijger, een schrikvogel, een mammoet en een reuzenhert.
De sabeltandtijger is iets kleiner dan een leeuw, maar wat zwaarder gebouwd. Hij wordt ongeveer 1,5 meter lang met een korte staart en krachtige poten. De voorpoten zijn wat langer dan die van de huidige leeuwen. Hij weegt 200 tot 350 kilo. Het dier heeft twee grote sikkelvormige slagtanden (ongeveer 18 cm lang) en sterk vergrote hoektanden in de bovenkaak, die ook bij een gesloten bek naar buiten steken. De smilodon leefde in Noord- en Zuid-Amerika.
De phorusrhacos is een uitgestorven vogelgeslacht. De vogel voedt zich met kleine zoogdieren en kadavers. Vogelfossielen zijn heel zeldzaam omdat vogels zulke lichte, holle botten hebben. Tot voor kort waren er maar weinig resten van het skelet bekend. Met een licht gebouwd lijf en lange renpoten was deze vogelsoort wellicht het snelste dier van zijn tijd. Eind jaren negentig zijn in Florida en La Brea fossiele botten van de Noord- Amerikaanse schrikvogel gevonden.
Een gemiddelde mammoet is 3,5 tot 4 meter hoog bij de schouder en weegt zeven tot negen ton. Deze olifantachtige voedt zich voornamelijk met gras, wat en zware aanslag betekent op het gebit van het dier. Ook bladeren, twijgen en vruchten staan op het menu. Tijdens het leven worden de kiezen drie keer gewisseld en de mammoet sterft van de honger wanneer de laatste kiezen versleten zijn. Ongeveer 10.000 tot 12.000 jaar geleden stierf de mammoet uit.
Het reuzenhert is een grote uitgestorven hertachtige. Hij komt voor in grote gebieden van Europa en leeft tot ongeveer 5700 v. Chr. rond de Zwarte Zee. Het dier heeft een maximale schofthoogte van 3,5 tot 4 meter en kan zo’n 40 kilo wegen.
De zegels zijn op 21 april 2008 uitgegeven in het thema “natuur”. De zegels zijn ook uitgegeven in de vorm van een speciaal bloc.
Ontwerp: Christian Broutin. Gravure: Jean-Paul Cousin. Drukvorm héliogravure.
40e Anniversaire de la première greffe du coeur en Europe
Op de zegel wordt een hart met een verband erom afgebeeld.
Op 3 december 1967 slaagde Christian Bernard (een Zuid-Afrikaanse chi-rurg) er voor de eerste keer een harttransplantatie op een mens uit te voe-ren. De 57-jarige Louis Washkansky kreeg het hart van de bij een auto- ongeluk om het leven gekomen Danis Darvall. Achttien dagen na der opera-tie overleed hij aan longontsteking. Een tweede harttransplantatie, een maand later, door hetzelfde team, had meer succes. Bij de 50-jarige tandarts Philip Blaiberg werd het hart van Clive Haupt ingeplant, een jonge man die overleden was aan een hersenbloeding. Blaiberg bleef nog 19 maanden na de operatie leven, maar overleed uiteindelijk wel aan de gevolgen van een chronisch afstotingsproces. Het hek was van de dam: in 1968 werden er wereldwijd meer dan honderd harttransplantaties uitgevoerd. Daarna stond het aantal transplantaties een tijdlang op een laag pitje, tot door betere medicijnen het afstotingsproces beter kon worden beheerst. In 2003 worden met succes in Frankrijk 283 transplantaties uitgevoerd. 65% van de getransplan- teerden zijn nog in leven.
De zegel is op 25 april 2008 uitgegeven als herinneringszegel.
Ontwerp en gravure: Philippe Ravon. Drukvorm: héliogravure.
Europa 2008: Le plaisir de vous écrire
Op de zegel wordt de tekst “Le plaisir de vous écrire” en een ganzenveer afgebeeld. Het thema van dit jaar is het opnieuw ontdekken van het gevoel van het schrijven op een stuk papier, vervolgens het vouwen van het papier en dit in een geadresseerde envelop doen met een mooie postzegel erop en de brief te posten. Oorspronkelijk was er helemaal geen plezier in het schrijven. Op de eerste plaats was de gave om te kunnen schrijven voorbehouden aan enkele bevoorrechten en op de tweede plaats schreven deze niet voor hun plezier maar uit pure zakelijke noodzaak. De eerste Franse postzegel dateert pas van 1849 en zorgde voor een ware revolutie. Van te voren betalen en verplicht plakken in de rechterbovenhoek van de envelop. Het transport van de enveloppen werd geregeld door La Poste. Beetje bij beetje raakte men met het schrijven van brieven vertrouwd en werd de brief en de postzegel een onafscheidelijke twee-eenheid.
De zegel is op 5 mei 2008. uitgegeven als Europazegel.
Ontwerp en gravure: M2Baz. Drukvorm: héliogravure.
Emission commune France – Canada
Op de zegel wordt de landing op de Saint Lawrencerivier afgebeeld.
In 2008 herdenken Frankrijk en Canada het feit dat Québec 400 jaar gele-den gesticht werd door Samuel de Champlain als eerste permanente neder-zetting van de Franse kolonie Nieuw Frankrijk. De plek bij de versmalling van de Saint Lawrencerivier, daar waar de Saint-Charlesrivier erin uitmondt, en aan de voet van de Kaap Diamant, werd beschouwd als een strategisch goede locatie en een gunstige uitvalbasis voor verdere ontwikkeling van de kolonie. Samuel de Champlain (1570-1635) landde op 31 juli 1608 bij de vernauwing van de Saint Lawrencerivier en bouwde een klein fort om de kolonisten te-gen de indianen te beschermen. Het fort bestond uit drie gebouwen met twee verdiepingen, met een vijf meter brede gracht eromheen. Gedurende de zomer van 1608 probeerde Champlain betere verhoudingen met de plaatselijke indianen te krijgen. Na zijn overwinning reisde Champlain terug naar Frankrijk en sloot een contract af met een groep kooplieden uit Rouen, waarbij Québec een exclusieve opslagplaats voor doorvoer van pelzen zou worden, in ruil
voor steun van de kooplieden aan de nederzetting. Na zijn terugkeer bleef Champlain werk en om de verhoudingen met de indianen te verbeteren en droeg daarmee bij aan de verdere ontwikkeling van Québec.
De zegel is op 19 mei 2008 uitgegeven ter gelegenheid van het vierhonderd jarig bestaan van Québec.
Ontwerp: Francis Fugazi. Gravure: Jorge Peral. Drukvorm: taille-douce.
Joyeux anniversaire (2008)
Op de zegel wordt Oui-Oui afgebeeld.
Na Bécassine in 2005, Babar in 2006 en Sylvain en Sylvette vorig jaar, is nu Oui-Oui het onderwerp van de verjaardagszegel. Het stripfiguurtje is in 1949 bedacht door Enid Blyton (1897 – 1968), een Britse schrijfster van kinderboeken. Oui-Oui heet in de originele versie Noddy. Noddy is een onschuldig ventje in een soms heel verwarrende en complexe wereld die voortdurend fouten maakt. Door de wijze waarop hij zich er door heen slaat, leren kinderen net als Noddy hoe belangrijk eigenschappen als geduld, verantwoordelijkheid, respect en vertrouwen zijn.
De zegel is als minifeuille op 29 mei 2008 uitgegeven als semi-permanente frankeerzegel. Ontwerp: Enid Blyton.
Gravure: Stéphane Ghinéa. Drukvorm: héliogravure.
Pont Valentré
Op de zegel wordt de Pont Valentré afgebeeld.
De Pont Valentré in Cahors (Lot) is een fraai voorbeeld van een versterkte of weerbare brug. De bedoeling van dit brugtype is, de gemeenschap te beschermen tegen onwelwillende elementen, die deze brug eveneens als toegangsweg zouden kunnen gebruiken. Een verdedigbare poort bij of op de brug is het middel bij uitstek. De brug overspant de rivier de Lot en omvat zes bogen en drie wachttorens. Elk van de drie wachttorens vormt in wezen een vesting. De driehoekige pijlerpunt diende niet alleen als vluchtplaats voor voetgangers voor het verkeer op de brug, maar vormde ook een uitstekende uitgangspositie om de vijand te water te bestoken. Daartoe is de brug dan ook nog voorzien van een borstwering. De rijweg is slechts 3,50 m breed. De bouw begon zevenhonderd jaar geleden in 1308 en werd gefinancierd door Philips IV en de kerk.
e zegel is op 28 april 2008 uitgegeven als herinneringszegel.
Ontwerp en gravure: André Lavergne. Drukvorm: héliogravure.
Naissance (2008)
Op de zegels worden meisjesspeelgoed en jongensspeelgoed afgebeeld. De trend van de babyboom van 2000 zet zich voort. In 2006 nestelt Frankrijk zich met gemiddeld twee kinderen per gezin op de eerste plaats in Europa.
De zegels zijn op 29 mei 2008 in de vorm van een carnet als semi-permanente frankeerzegel uitgegeven.
Ontwerp en gravure: Alexis Nesme. Drukvorm: héliogravure.
Beffroi d’ Evreux
Op de zegel wordt de klokkentoren van Evreux afgebeeld. De geschiedenis van Evreux (Eure) is een aaneenschakeling van belegeringen, branden en verwoestingen. Ook de Kathedraal Notre-Dame is in de loop van de geschiedenis diverse keren geschonden, het laatst in de Tweede Wereldoorlog. De beffroi, de Tour de l’horloge, aan de oever van de Iton, een zijrivier van de Eure, dateert van 1490 – 1497 is bijna 44 meter hoog en is de laatste middeleeuwse versterking van Evreux. De klokkentoren is wonderbaarlijk gespaard gebleven tussen alle ruines als gevolg van de bombardementen van de Tweede Wereldoorlog. Sinds 1962 is dit bouwwerk opgenomen op de lijst van historische monumenten.
De zegel is op 2 juni 2008 uitgegeven in het thema “toerisme”.
Ontwerp en gravure: Elsa Catelin. Drukvorm: taille-douce.
Emission commune France-Brésil
Op de diptiek, bestaande uit twee zegels, worden de Mer de Glace en het Amazoneregenwoud afgebeeld.
Mer de Glace is een gletsjer gelegen aan de noordzijde van de Mont Blanc in Chamonix (Haute-Savoie). De gletsjer, gelegen in een gebied van 40 km2, is 7 km lang en 200 m diep en beweegt 120 m per jaar. Het is op één na de langste gletsjer in de Alpen na de Aletschgletsjer in Zwitserland. Het Amazoneregenwoud is het grootste regenwoud op aarde. Het heeft een oppervlakte van 7 miljoen km2 en is verspreid over negen landen: Bazilië, Colombia, Peru, Venezuela, Ecudor, Bolivia, Guyana, Suriname en Frans-Guyana. Meer dan de helft van al het overgebleven regenwoud op aarde ligt in de Amazonebekken.
De zegels zijn op 23 juni 2008 uitgegeven in het thema “gezamenlijke uitgiften”.
Ontwerp en gravure: Jean-Paul Véret-Lemarinier. Drukvorm: héliogravure.